V Examendag

Hier verdedig ik mijn bekwaamhweid als vakbekwame montessorileerkracht. Dit doe ik op 2 aspecten vanuit het document van de Nederlandse Montessori Vereniging (NMV) Montessori Bekwaamheden.

1) De leraar kent de relevantie van goede vragen stellen en gerichte feedback geven en ontvangen.

Hieronder een stukje van mijn beoordeling1, als onderdeel van de driejarencyclus door de directie (voortgangsgesprek – functioneringsgesprek – beoordelingsgesprek).

Mijn directeur geeft aan mij gemiddeld tussen startbekwaam en basisbekwaam te beoordelen. Dit o.a. vanwege het feit dat ik nog met de (vakbekwame) montessori-opleiding bezig ben.

Daarbij geeft hij aan dat ik leergierig ben, open sta voor feedback, goed de essentie uit dingen kan halen en in staat ben om op metaniveau naar gesprekken en discussies te kijken. Tijdens mijn eerste 2-3 jaren op deze school vroeg ik zelf pro-actief om coaching, mede d.m.v. SVIB (School Video Interactie Begeleiding).

Mezelf filmen ter verbetering van mijzelf doe ik al met enige regelmaat vanaf de PABO, waar dit een opdracht was. Ik vond het echter zo waardevol, dat ik het ben blijven gebruiken.

Dit laatste herken ik ook. Tijdens vergaderingen o.a. breek ik regelmatig in een discussie in, met de opmerking dat er nu op verschillende niveaus gepraat wordt, waardoor het lijkt alsof het een welles-nietes-discussie is, terwijl de gesprekspartners het eigenlijk gewoon met elkaar eens zijn.

Daarbij vat ik regelmatig samen en probeer de essentie te extraheren.

Dit monitorend vermogen was ook één van de redenen dat ik aangenomen werd, is mij verteld. Omdat deze ‘stijl’ nog (veel) minder aanwezig was in het team. Hiermee wilde (los van dat ze het gelukkig ook leerkrachtinhoudelijk zagen zitten…) ze (de directie) het team dynamischer maken.

Ik heb dit zelf niet altijd zo expliciet beseft. Ik wist wat mijn sterkere punten waren en waar ik verbeterpunten heb liggen, maar dat de hierboven genoemde vaardigheden expliciet mijn rol in het team aangeven, heb ik steeds meer ontdekt en probeer ik steeds bewuster ook zo in te zetten.

Ik zie dat ik het team help, dat ik daardoor op een andere manier naar ‘het proces’ kijk, zodat we er breder als team mee aan de slag kunnen. Ik stel de inhoudelijke en procesvragen als een discussie lijkt te verzanden, ik wil ons weer helpen naar de hoofdvraag door te zeggen: “en wat betekent dit voor wat we eigenlijk nu willen doen/besluiten?”, ik geef feedback op proces en inhoud tijdens discussies en vaardigheden en ben daarbij leergierig op mijn eigen professionele handelen en persoonlijke (sociale) ontwikkeling.

Ik zie dus duidelijk dat deze vaardigheid/vaardigheden bij mij op vakbekwaam niveau ontwikkeld is/zijn.

1 Mijn beoordeling

2) De leraar bespreekt werk op inhoud en proces met kinderen volgens procedures omtrent signalering, observatie en registratie.

Om kinderen verder te helpen is het belangrijk ze centraal te stellen in hun eigen ontwikkeling. Immers, zij zijn het leidend voorwerp. Ik ben hun coach.

Dit betekent dat ik signaleer als er iets stagneert. Dit doe ik bijvoorbeeld op de volgende manieren:

  • De digitale rekentool2 en het overzicht van actuele werk (opvallende fouten = meteen oppakken in de rondgang)
  • Lichaamstaal (zuchten, steunen, opstaan/rondlopen), anders dan ‘normaal’, waardoor ik merk dat er iets is bij kinderen
  • Kinderen die direct hulp vragen/niet verder kunnen en een wachtwerkje pakken

Als ik signaleer dat er iets ‘stokt’, wil ik hier meer over weten:

  • Het kan zijn dat ik via de genoemde online tool meer informatie vergaar (wat voor soort fouten zie ik, wat voor aanpak zie ik (of wat voor aanpak niet), etc.)
  • Ik kan een observatie houden. Ik voer regelmatig zowel pedagogische als didactische observaties uit, gedurende een bepaalde tijd (bijvoorbeeld 10 of 15 minuten). Ik richt me dan op werkhouding/omgang met anderen/samenwerken/contact/gedrag (pedagogisch) of op strategie/hulpmiddelen/niveau van het werkje (passend, of te makkelijk of te moeilijk). Dit schrijf ik op. Ik kan hierover dan in gesprek, omdat het deels uit aannames kan gaan bestaan (als een kind snel door een werkje heengaat, betekent dat niet per se dat het te makkelijk is, maar het kan wel zo zijn).

Dit observeren (zie hierboven) doe ik op papier en verwerk ik eventueel in onze (digitale) registratietoop ParnasSys.

Dan is het belangrijke punt, dat (los van de hulp die ik het kind bied) ik met het kind kijk naar product en proces. Dit doe ik vaak op 2 manieren, die ik afwissel of combineer:

  • Leer-werk-gesprek; wat lukt? Wat is lastig? Wat heb je nodig om een stapje verder te komen? Hoe ga je dit organiseren? Etc.
    –> Ik ben erg van ‘succes ermee!’, i.p.v. dat ik met oplossingen aan kom zetten. Ik ben er om ze een stapje te helpen zetten, maar ik ben er niet om die stap (deels) voor ze te gaan zetten. Kinderen kunnen vaak meer zelf doen/bedenken dan ze zelf lijken te beseffen, en dit probeer ik dan ook juist te stimuleren.
  • Schaalvraag3. Vooraf: welk cijfer geef je jezelf op dit moment, m.b.t. deze vaardigheid? (een 1 = complete bagger, niks lukt, etc. & een 10 is 100% beheersing, etc.). Vaak zitten kinderen dan tussen de 3 en de 7. Ik vraag dan ook waarom ze zichzelf al hier inschalen (wat kunnen ze dan allemaal al dat ze al heel mooi ‘hier’ staan?). Na afloop van een werkje (met (materiaal)lesjes etc.) stel ik dezelfde vraag, waarin ik eigenlijk altijd zie dat ze een stukje gegroeid zijn. Ik vraag dan ook weer waarom ze zichzelf nu dit cijfer geven, wat is er veranderd, etc.

Dit laatste punt heb ik vanuit het ‘Oplossingsgericht onderwijs.’, o.a. mooi beschreven door Mahlberg & Sjöblom (2011). Ik haal veel van mijn handelen nog steeds uit die visie. Ik heb daarbij ook het voorrecht gehad in Stockholm-Zweden een midweek scholen te mogen bezoeken om deze visie op onderwijs in de praktijk te zien. Dit was een studiereis n.a.v. mijn gevolgde minor Passend Onderwijs op de PABO.

Om nog even door te gaan op het oplossingsgericht werken in het basisonderwijs; ook de verwonderingsvraag is een mooi middel:

“Stel, je gaat slapen. Terwijl je slaapt gebeurt er een wonder. Je hebt dit niet door, maar door dat wonder zijn de moeilijkheden ineens opgelost! En dat is fijn ze… Alleen, je weet niet dat ze opgelost zijn. In de ochtend word je wakker en je gaat de dag lekker starten. Je staat op, kleedt je aan, gaat ontbijten, gaat naar school… Wat is er zichtbaar anders in wat je doet, waardoor blijkt dat de moeilijkheden opgelost zijn? Wat doe je anders? Wat gebeurt er anders dan voor het wonder? (…)”

Hierdoor komen kinderen op een andere wijze tot ‘oplossingsgericht gedrag’. Als kinderen lastig tot ‘wat heb ik nodig’ kunnen komen, kan de verwonderingsvraag helpen ze het in te beelden, door op zichtbaar (ander) gedrag te focussen.

2 De digitale rekentool

3 Schaalvraag

Bronnen & inspiratie

Bannink, F. (2013). Oplossingsgerichte vragen (3e druk). Amsterdam: Pearson.

Jong, P. de & Berg, I. K. (2015). De kracht van oplossingen: Handboek oplossingsgericht werken (3e druk). Amsterdam: Pearson.

Kayser, D. (2010). Oplossingsgericht begeleiden. Bussum: Coutinho.

Måhlberg, K., & Sjöblom, M. (2011). Oplossingsgericht onderwijzen (3e druk). Antwerpen & Apeldoorn: Garant.

Young, S. (2012). Van pesten naar samenwerken. Huizen: Pica.